Tekst: Neil van der Linden

George Maduro (1916-1945) werd geboren op Curaçao. In 1934 ging hij rechten studeren in Leiden. Toen de oorlog begon ging hij de militaire dienst in. Tijdens de Duitse inval in Nederland 1940 was hij in Den Haag gelegerd. Onder zijn leiding heroverde een bataljon Nederlanders de door de Duitsers bezette villa Dorrepaal bij Leidschendam en werden Duitse parachutisten krijgsgevangen gemaakt.
Toen Nederland capituleerde, werd Maduro krijgsgevangene en gevangengezet in het Oranjehotel in Scheveningen. Na een half jaar kwam hij vrij. Inmiddels hadden de Duitsers de Jodenster ingevoerd. George, Joods, weigerde die te dragen, en dook onder bij jonkvrouw Christine Wttewaall van Stoetwegen – de latere ‘freule’ van de CHU in de Tweede Kamer. (Voor haar voormalige huis aan de Frederik Hendriklaan in Den Haag, ligt nu ter ere van hem een Stolperstein.)

Hij organiseerde terug smokkelroutes voor geallieerde piloten via Spanje naar Engeland. In 1943 wilde hij zich samen met Christines broer Oncko Wttewaall van Stoetwegen bij het verzet in Engeland aansluiten en probeerde via dezelfde route te reizen waarlangs hij zoveel anderen had geholpen te ontsnappen. Maar door verraad viel hij onderweg in België in handen van de Duitsers. Hij werd, als militair, geïnterneerd in Saarbrücken. Tijdens een geallieerd bombardement werd de gevangenis waar hij zat geraakt, waardoor hij en verschillende medegevangenen konden ontsnappen. Maar in plaats daarvan hielp Maduro eerst om andere medegevangenen onder het puin vandaan te redden, waarbij hij weer werd opgepakt. Ruim een jaar later, in november 1944, volgde deportatie naar Dachau. Daar overleed hij op 9 februari 1945, op 28-jarige leeftijd, aan vlektyfus, drie maanden voor de capitulatie

De levensloop van George vormt de helft van de ‘stadopera’ Maduro, die deze week in première ging in Amare in Den Haag. De opera toont ook Georges ouders, eerst op Curaçao en later in New York, waar zij op zeker moment heen waren gevlucht. Als Nederlandse kolonie zou Curaçao waarschijnlijk ook niet meer veilig zijn voor Joden.

De opera toont ook Georges verhouding met zijn ook in Leiden studerende Curaçaose jeugdliefde Hedda de Haseth Möller. Maar terwijl George in het Oranjehotel zit, en volgens eigen zeggen Hedda niet zeker weet of George ooit nog vrij komt, verlooft ze zich met een andere jeugdvriend. Overigens maakt de opera duidelijk dat hun liefde vanwege de verschillende achtergronden toch al niet rekenen op goedkeuring van beider families: Hedda’s familie was conservatief-protestant, en daar waren Georges ouders op hun beurt niet gelukkig mee.
De andere delen van Maduro gaan over wat er na Georges dood gebeurde: na de oorlog gaan zijn ouders in Nederland naar hem op zoek. Pas heel langzaam wordt zijn levensloop hun duidelijk en intussen hebben ze contact met Bep Boon-van der Starp. Zij zoekt op dat moment een inkomstenbron om een sanatorium voor jonge tuberculosepatiënten te steunen.

Bij het echtpaar Maduro ziet ze, in elk geval volgens het libretto, een door George als kind gemaakt miniatuurmodel van zijn Curaçaose ouderlijk huis, en krijgt dan het idee voor een miniatuurstad. Daar kunnen dan toegangsprijzen worden geheven waarmee het sanatorium kan worden gefinancierd. Als intussen steeds duidelijker wordt wat met George is gebeurd, belooft ze zijn ouders dat het project ook een monument wordt voor George. Ze benadert grote bedrijven, maar komt eerst niet veel verder. Het echtpaar Maduro is bereid het startkapitaal beschikbaar te stellen, waarna Bep Boon-van der Starp besluit de miniatuurstad Madurodam te noemen. In de slotscène van de opera zijn we de feestelijke opening van Madurodam in 1952 door de 14-jarige Kroonprinses Beatrix.
Het libretto van Pieter van de Waterbeemd leidt langs veel verschillende locaties: Curacao, de veldslag om de villa waar het bataljon van George de Duitsers verjoeg, Georges studentenkamer waar hij met Hedda is, de verschillende gevangenissen, New York als Georges ouders daar zijn, Georges ouders die na de oorlog aankomen in Nederland, Bep op bezoek in de directiekamers van grote bedrijven, de bouwlocatie waar Madurodam is gepland en uiteindelijk de feestelijke opening, met Prinses Beatrix die een lint doorknipt.

Dat allemaal uit te beelden is voor regie en decorontwerp een flinke puzzel, en die is met eenvoudige middelen geslaagd. We krijgen alleen Dachau niet op het toneel te zien. Ik kan mij voorstellen dat dat uit piëteit is; een poging het vrijwel onvoorstelbare te verbeelden zou vermoedelijk niet passend zijn geweest.
Voor componist Bob Zimmerman was de opgave om muziek te maken voor deels professionele solisten en een koor van 120 liefhebbende amateurs, waarvan een deel wel ervaren was. Hij koos er gelukkig voor om het uiterste van het koor en solisten te vergen. In plaats van het zo gemakkelijk mogelijk te maken, koos hij voor geregeld complexe zangpartijen. Misschien kwamen juist doordat daardoor dat de zangers hun uiterste best moesten doen de voortdurend fraai verglijdende complexe harmonieën des te prangender naar voren. Daarbij vanuit de orkestbak ondersteund door musici van het Residentieorkest.
In het klankidioom is veel van de stijl te horen die bekend zijn uit Zimmermans filmmuziek, uit speelfilms als De Avonden en Tirza, in de soms Verdiaanse liefdesduetten, trio’s, kwartetten en sommige grote ensemblepassages met koor; maar ook uit natuurdocumentaires als De Nieuwe Wildernis, muziek die je als droogkomisch becommentariërend zou kunnen noemen. De passages met solisten en koor uit de scène over Georges dood in Dachau hadden de lading van het slot van Suor Angelica en Dialogues des Carmélites.

Misschien is een bezwaar dat het personage van Bep Boon-van der Starp er wat bekaaid vanaf komt. Ja, we zien dat ze een doorzetster was, speciaal als vrouw, onder het motto ‘Waar een wil is is een Bep’. Maar dat is wat kort door de bocht in vergelijking met wat ze historisch werkelijk heeft betekend, terwijl ze anders dan het lijkt tot de Haagse elite behoorde.
Ze was in de jaren twintig activist in de Liberale Unie, de latere Vrijheidsbond. In 1929 werd ze lid van de Radioraad, die een omroepwet moest voorbereiden. Aan haar mederaadslid Van Royen schreef ze dat ze vaak voor zichzelf al haar moed en wilskracht had moest verzamelen om in de raad voor haar liberale opvattingen uit te komen – ‘diep beseffend’ dat ‘een vrouw in de contramine’ op weinig sympathie bij haar mannelijke collega’s kon rekenen. In 1938 werd ze voor haar werk in dit orgaan koninklijk onderscheiden. En haar echtgenoot Gerard was Tweede Kamerlid.
Gealarmeerd door de Duitse Jodenvervolging richtte ze een Haagse afdeling op van het ‘Comité voor Joodsche Vluchtelingen’, dat uitreisvisa en verblijfsvergunningen voor Duitse en Oostenrijkse Joden regelde. Tussen 1938 en mei 1940 haalde dit comité 1600 Joodse kinderen uit Oostenrijk naar Den Haag. Zelf stelden de Boons hun Scheveningse woning open voor gevluchte Joodse intellectuelen. Haar echtgenoot sprak zich intussen sterk uit tegen de NSB.
In reactie op een uitspraak van dirigent Mengelberg uit 1937 dat men in Duitsland geen principiële bezwaren zou hebben tegen de muziek van Mahler, zamelde hij 20.000 gulden in waarmee het Concertgebouworkest in Berlijn onder Mengelbergs leiding een concert met muziek van Mahler en Mendelssohn zou kunnen geven; Mengelberg noch Concertgebouworkest ging hierop in. Ook publiceerde hij in 1939 de brochure ‘Vaderland en volk. Het anti-semitisme een geestelijke kanker. De NSB een gevaar voor Nederland’.
In mei 1940 vluchtte het echtpaar naar Engeland. Toen de Nazi’s hen op 17 mei in Scheveningen kwamen arresteren, vonden ze een leeg huis. Hun dochter, die in Leiden studeerde, bleef achter en werd actief in het studentenverzet. Tijdens een verblijf in de VS raakte het echtpaar bevriend met de ouders van George Maduro. Terug in Nederland stond Bep aan de wieg van een ziekenhuis in Laren voor studenten met tuberculose, die daar hun studie zouden kunnen voortzetten. Én ze stond dus aan de wieg van Madurodam, waarvoor de ouders van George Maduro startkapitaal verschaften. Bij de entree van Madurodam staat een schaalmodel van het geboortehuis van George met daarbij een gedenkteken.
In de opvoering werd het personage dus nogal versimpeld. Maar doorgewinterde musical-ster Doris Baaten maakte er wel een kordate Bep van.

Muzikaal en theatraal overtuigde ook bas-bariton Alexander de Jong als George Maduro en konden hij alsmede Frank Dolphin Wong en Herma van Piekeren als George’s ouders de nodige ontroering teweegbrengen.
Na dit alles volgde een slotscène op vergeleken met de rest van de partituur opvallend recht-toe-recht-aan dijenkletser-muziek; misschien moet een stadsopera zo onbekommerd mogelijk eindigen, maar ik kan mij ook voorstellen dat het contrast bedoeld was om aan te geven dat dit zeker niet een eind-goed-al-goed verhaal was.
