Tekst: Neil van der Linden

Om met de cast te beginnen: de bezetting kende vele geweldenaren, met name de Alberich door Olafur Sigurdarson, de Siegmund van Klaus Florian Vogt, de Sieglinde van Elisabeth Teige (hoewel beiden eigenlijk nog beter presteerden in Tannäuser) en de Brünnhilde door Daniela Köhler. Maar, een hoogtepunt vond ik de Mime gezongen door Arnold Bezuyen.
Bezuyen houdt zich in de rol waarin je moet fluctueren tussen venijnig en naiëf stand tussen al die anderen die de held of heldin mogen uithangen. Eigenlijk is Bezuyen, die naar eigen zeggen zelf veel in zijn rol heeft mogen leggen, een lieve Mime, die door de minstens net zo corrupte Wotan en door zijn eigen broer Alberich en zijn branieachtige pleegzoon Siegfried bij de neus wordt genomen. Bezuyen beeldt dit acteer- en zangtechnisch geweldig uit. Mime werd meteen een publiekslieveling.

Maar een als geheel overtuigende Ring is dit niet geworden. Vorig jaar werd de eerste editie naar verluidt met veel boegeroep ontvangen. De Oostenrijkse regisseur Valentin Schwartz heeft zoals het programmaboek vermeldt wat wijzigingen aangebracht. Maar al is het boegeroep verstomd, overtuigend is het geheel nog steeds niet. De voorstelling hinkt nog steeds van vondst naar vondst.
Schwartz (geb. 1989) was tijdens zijn studie muziekregie in Wenen opgevallen met een productie van Debussy’s Le Martyre de Saint Sébastien en afstudeerde met een fraaie Giuditta van Lehar. Het siert de huidige artistiek directie van het festival onder leiding van Katharina Wagner, achterkleindochter van Richard, dat ze, in de lijn van Bayreuths zogeheten Werkstatt-(werkplaats-)idee, er vroeg bij wil zijn met opkomend regietalent. Maar was de Ring voor deze regisseur niet te hoog gegrepen?

Schwartz probeerde de Ring kennelijk zoveel mogelijk te ontmythologiseren en de personages zoveel mogelijk te vermenselijken. Dat deed op deze plek Patrice Chéreau in 1976 ook, met de baanbrekende enscenering ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Ring. Dat was de legendarische productie samen met dirigent Pierre Boulez. Die productie werd toen ook eerst met boegeroep ontvangen, maar is nu normgevend geworden.
Ik zag die Ring-enscenering in haar laatste jaar, in 1980. Chéreaus goden waren mannen en vrouwen van vlees en bloed, met menselijke zwakheden en menselijke aandoenlijkheden. Zoals Wagner geïnspireerd door Homerus en Ovidius met zijn goden menselijke eigenschappen portretteerde.

Middels realistisch vormgegeven decors zakten we in de loop van de vier delen van de Ring de Rijn af, van de waterkrachtcentrale bij Schaffhausen in Das Rheingold tot aan havencomplexen in de laagvlakten van de Hollandse Rijndelta in de Götterdämmerung. Daarmee ging die Ring over de geschiedenis van de Westerse beschaving, over Wagners tijd, de opkomst van het industrialisme en de groeiende macht van de grootindustriëlen en havenbaronnen van de bourgeoisie, zaken waarover Wagner zelf zich ook geregeld uitliet in zijn geschriften.
Intussen liet Chéreau het toneel intussen half leeg, wat temidden van al het bijna fotorealisme van de monumentale decors een mystieke ruimte open liet, een letterlijke open plek in het bos, of de plateaus van de op Arnold Böcklins Toteninsel geënte Walkürenrots, waarin hij de mythische interacties tussen de personages kon laten plaats vinden. De grote scene in de tweede akte van Götterdämmerung tussen Alberich en Hagen in die Ring gesitueerd aan een duistere kade bij een in nevel gehulde rivier die ergens in Nederland zou kunnen liggen staat me op het netvlies gegrift (en is heel mooi op de complete registratie op YouTube te zien).
De aanvankelijke niet onverdeelde ontvangst van de Chéreau-Boulez-Ring leert dat we onze kritiek soms moeten opschorten. Maar toch betwijfel ik of deze nieuwe Ring-productie de tand des tijds zal doorstaan. Het ziet er niet mooi uit, grauw, te druk, te vol. En er zijn te veel losse eindjes. Schwarz brengt een aantal extra verhaallijnen aan die blijkbaar bepaalde duidingen hadden moeten geven en die best interessant zijn maar die ook verwarrend en geforceerd werken.

Het begint al in de eerste scène van Das Rheingold. De Rijndochters bewaken een kinderzwembad en Alberich gaat er met de kinderen vandoor. De jeugd als het goud. In zekere zin klopt ook wel een beetje, want zoals we weten willen een paar scenes later de reuzen Fasolt en Fafner de door hen (overigens terecht, want Wotan wil ze niet betalen voor het bouwen van het Walhalla) in gijzeling genomen godin van de jeugd Freia alleen teruggeven in ruil voor al het goud van de goden, inclusief de ring.
Dat is in deze enscering dan één van de kinderen, een in okerkleurig kleding gestoken jongetje. Dat jongetje wordt in deze enscenering een dramaturgisch Leidmotiv, want in de volgende delen van de enscenering wordt steeds duidelijker gesuggereerd dat dit jongetje dit de jonge Hagen was, de ‘hoofd-slechterik’ in de Götterdämmerung.
De Götterdämmerung heb ik nog niet gezien, dus hoe deze verhaallijn afloopt weet ik nog niet. Maar in elk onderdeel van de Ring tot nu toe zagen we een figurant in okerkleurige kleding terug, tot en met een pop waarmee de jonge Siegfried in de eerste acte van de Siegfried speelt en in de tweede acte van de Siegfried een figurant die met Siegfried meereist, maar die merkwaardigerwijs ook de Ring draagt nadat Siegfried die aan de draak Fafner heeft ontfutseld. Ik moet zeggen, ik ben benieuwd hoe dit afloopt. Immers als de jonge Hagen de Ring al in bezit heeft, waarom is de hele Götterdämmerung dan nog nodig? Maar het idee is waarschijnlijk dat Hagen vanaf zijn vroegste jeugd al tussen de wereld van volwassen slechteriken verkeert, zowel de Nibelungen als Wotan en zijn entourage, en dat hij door de invloeden van die omgeving pas het idee krijgt om de macht over de wereld te willen krijgen.
Deze figuur draagt geregeld ook een okerkleurige baseballpet, waarschijnlijk de Tarnhelm. En de pet verwisselt op allerlei momenten van drager.
Toch is het idee om het goud zolang dat niet in handen raakt van de Alberich of de Wotan-clan en dus op de bodem van de Rijn ligt te verbeelden met spelende kinderen interessant. En het is flauw aan te nemen dat er wordt verwezen naar de sinistere complotideeën over een pedofielen-ring.
Dirigent Pietari Inkinen heeft een goed overzicht over het geheel van de partituren en leidt het orkest keurig van lyrische passage naar lyrische passage en van uitbarsting naar uitbarsting. Toch zijn er mitsen en maren, maar dat kan ook aan het decor liggen.
Elisabeth Teige’s Sieglinde bijvoorbeeld klinkt soms scheller dan haar Elisabeth in de dag ervoor Tannhäuser. Misschien staat ze akoestisch minder gunstig op het toneel.
Met name mijn favoriete moment aan het einde van ‘Nicht sehre dich Sorge um mich’ in de derde akte van Die Walküre, als Sieglinde bescherming vindt bij de Walküren en ze in een triomfantelijke lyrische passage uitbarst als ze begrijpt dat niet zij en Siegmund, maar in elk geval wel haar kind Siegfried de schermutselingen zullen overleven gingen een beetje verloren.
Op de Siegfried van Andreas Schager kom ik morgen terug en dan bespreek ik nog meer aspecten van de eerste drie delen en ook de Götterdämmerung.
Musikalische Leitung Pietari Inkinen
Regie Valentin Schwarz
Bühne Andrea Cozzi
Siegfried Andreas Schager
Mime Arnold Bezuyen
Wotan/Der Wanderer Tomasz Konieczny
Alberich Olafur Sigurdarson
Fafner Tobias Kehrer
Erda Okka von der Damerau
Hunding Georg Zeppenfeld
Brünnhilde Daniela Köhler
Siegmund Klaus Florian Vogt
Sieglinde Elisabeth Teige
Fricka Christa Mayer
Loge Daniel Kirch
Clip van deze enscenering
Interview met regisseur Valentin Schwarz:
Siegfried in de enscenering van Patrice Chéreau: