Hasibagen

Wereldpremière duurzaam Requiem van Tan Dun

Tekst: Lennaert van Anken

©Decca Classics

De Chinese componist Tan Dun is in Nederland geen onbekende. Ik kwam voor het eerst in aanraking met zijn muziek tijdens het Internationaal Filmfestival te Rotterdam van 2001 door de prachtige muziek in de film Crouching Tiger, Hidden Dragon. Daags na het zien van deze intrigerende film, rende ik naar de cd winkel om de soundtrack mij eigen te maken. Deze muziek intrigeerde, want het was een effectieve mix van Chinese klanken met de Hollywood-achtige filmmuziek gespeeld door een symfonieorkest met solistische bijdragen van de cellist Yo-Yo Ma. De filmmuziek werd dat jaar terecht bekroond met een Oscar.

Niet lang daarna presenteerde Pierre Audi in 2003 bij De Nederlandse Opera (tegenwoordig De Nationale Opera) de Europese première van de opera Tea van de Chinese componist. Deze opera fascineerde op een vergelijkbare manier als de soundtrack van de eerder aangehaalde film. Hierin speelde de componist al uitvoerig met alternatieve vormen van geluid, zoals knisperend papier en druppelend water. Dat laatste heeft hij ook tot in het extreme verwerkt in zijn bijdrage aan het Bach-jaar, waarin een viertal componisten een nieuwe passie schreven (Water Passion after St. Matthew). De opera in een regie van Pierre Audi was een eclatant succes met een reprise als vervolg, waarna Audi in 2008 eveneens zijn opera Marco Polo bracht.

In de tussentijd ging zijn vooralsnog laatste opera The first Emperor in de Metropolitan Opera van New York in 2006 in première met niemand minder dan Plácido Domingo in de hoofdrol. Deze opera had minder succes met name doordat de opera te lang was, maar mogelijk ook omdat de torenhoge verwachtingen niet waargemaakt werden.

Sindsdien lijkt de componist wat minder actief op gebied van grote vocale werken, maar dat beeld werd gisteren doorbroken met de wereldpremière van zijn Requiem for Nature (deels gebaseerd op zijn eerder geschreven Buddha Passion) die het Koninklijk Concertgebouworkest gaf onder de leiding van de componist zelf. De uitvoering, die dienst deed als slotvoorstelling van het Holland Festival, vond plaats in de Westergasfabriek, dat een schril contrast vormt met de content van het nieuwe Requiem. Pierre Audi was ook weer van de partij als creatief partner.

De anderhalf uur durende dodenmis in zes delen, in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest geschreven, staat namelijk in het teken van de verstoorde relatie tussen de mens en Moeder Aarde. De teksten, bestaande uit vier talen (Engels, Kantonees, Mongools en Tibetaans) en geschreven door Tan Dun zelf, geven een somber beeld over de mens, die de Aarde aan het uitputten is. De muziek is allesbehalve somber. Over het algemeen is de muziek zeer toegankelijk, filmisch van aard. Veelvuldig doet de muziek mij dan ook denken aan zowel die van Crouching Tiger, Hidden Dragon en die van Tea. Wat dat betreft is het Requiem een lang duurzaam leven beschoren, op enkele momenten daargelaten.

Het eerste deel “Confession” begint a-capella met het uitstekend zingende Laurens Symfonisch (koor uit Rotterdam). Zacht, zoetgevooisd zet het koor op knappe wijze de toon voor het werk, dat over het overgrote deel bestaat uit langzame passages. Met imposante donkere akkoorden gespeeld door het koper zet Tan Dun de toon. En door de Chinees klinkende glissandi van de strijkers van het sterk spelende Concertgebouworkest wordt je in een klankbeeld getrokken dat geheel het eigen geluid is van Tan Dun.

In het tweede deel wordt een Mongoolse bas geïntroduceerd die een Monnik verpersoonlijkt. De Mongoolse zangkunst heb ik ooit leren kennen via Yo-Yo Ma die samen met Mongoolse bassen concerten verzorgde in 1999. Deze zeer laag zingende bassen beheersen veelal de techniek om boventonen te produceren die rondzingen. Ook hier, met name in het tweede deel, produceert de bas Hasibagen indrukwekkende boventonen.

Het tweede deel werd kort onderbroken, omdat het licht boven het orkest (die peertjes van Pierre Audi die we nog wel kennen uit eerder werk van hem, zoals de Ring) opeens uit stond, wat op dat moment niet de bedoeling bleek. Tan Dun slaat af en vangt nadat het licht er weer was aan bij “2 maten voor F”. De musici gaan door op dat moment alsof de muziek niet onderbroken was. Een mooi staaltje van hoe professioneel iedereen is in het orkest.

Het derde deel was een hartverscheurende monoloog van een “het hert van de negen kleuren”. De Kantonese sopraan Candice Chung vertolkte het hert dat in eerste instantie de mensen weet te ontvluchten, maar uiteindelijk haar leven moet bekopen met de dood. Zeer indrukwekkende muziek en zeer indrukwekkend gezongen.

Langzaam wordt de muziek wel grimmiger en pessimistischer vanaf het vierde deel (“Black Air”). In dit vierde deel bespeelt de Chinese Han Yan de Pipa, een Chinees snaarinstrument tezamen met de Mongoolse Hasibagen die de Paardenkopviool bespeelt. In het vijfde deel, Fire Sea, wordt de muziek dramatischer, met een ongekend hoog zingende Tibetaanse sopraan Jiangfan Yong, die met een goede “belt”-techniek de partij ten gehore brengt. Het orkest mag vervolgens in dit deel ook echt helemaal uitpakken. Het slotdeel, Tears of Nature, is naar het einde toe uiteindelijk ingetogener, maar daarvoor pakte de componist nog één keer groots uit.

Het publiek was getuige van een historische gebeurtenis. Onder toeziend oog van onze voormalige Koningin was er terecht veel bijval voor de uitvoerenden. Het werk is zeer de moeite en erg toegankelijk voor de luisteraar. De context is uiteraard zeer actueel en daarmee verdient het zeer zeker een grote zegentocht in de muziekwereld. Los van de sterke muziek en daarmee het potentieel, maak ik mij wel zorgen om de duurzaamheid van het werk, aangezien hij veel vraagt van met name zijn solisten, wat toekomstige uitvoeringen extreem lastig zal maken. Vindt maar eens een Mongoolse bas die de techniek beheerst van het produceren van boventonen!

Foto’s van de voorstelling: © Marcel Molle