Exótica

Vier danshelden, maar dat is net niet genoeg voor een echt goede voorstelling

Tekst: Neil van der Linden

Ons in het publiek wordt gevraagd ieder een voorouder in gedachten te nemen. De vier dansers doen dat ook, in drie gevallen een historische geestverwant, in het geval van choreografe Amanda Piña ook een echte bloedverwant. Het zijn elk van oorsprong niet-Westerse pioniers in de dans, die echter grotendeels zijn vergeten.

Nyota Inyoka (1896-1971) werd geboren in Pondicherry, een Franse kolonie in India, en groeide op in Parijs, dochter van een Franse moeder en een Indiase vader, hoewel ze soms werd aangekondigd als ‘Egyptisch’, ‘Perzisch’ en ‘Cambodjaans’.

François “Féral” Benga (1906–1957) was het onwettige kleinkind van een rijke onroerend goed eigenaar uit Dakar, Senegal, en werd onterfd vanwege zijn homoseksualiteit. Hij werd een ster in de Folies Bergère en was lid van de Ballets Noirs met Josephine Baker. Hij speelde in Le sang d’un poète van Cocteau en nadat hij New York trok werd hij een veelgevraagd model tijdens de Harlem Renaissance Afro-Amerikaanse beweging, toen onder meer fotograaf Carl Van Vechten hem als rolmodel vastlegde.

Leyla Bedir Khan werd geboren in Istanbul als dochter van Abdürrezzak Bedir Khan uit een Koerdisch-Ottomaanse adellijke familie en Henriette Ornik, een Oostenrijks-Joodse tandarts. Haar geboortejaar was waarschijnlijk 1903, al zei ze zelf 1908, ook al zat haar vader tussen 1906 en 1910 in een gevangenis in Libië. Toen het het Ottomaanse rijk uiteen viel vestigde haar familie zich in Egypte.

Na de dood van haar vader ging ze met haar moeder naar Wenen, waar Leyla haar eerste danslessen volgde. Vervolgens trok ze naar Parijs om Indiase en Perzische cultuur onder meer Zoroastrische cultuur te bestuderen. Ze trad op in operahuizen in Europa en de Verenigde Staten. Over haar choreografieën zei ze dat ze de die eigenlijk niet echt leerde. Ze improviseerde.

In het geval Clemencia Piña ‘La Sarabia’ (1878-1988) was een oudtante van de Mexicaans-Chileense en via een grootvader ook nog Libanese Amanda Piña. ‘La Sarabia’ werd door haar moeder meegenomen naar Mexico en had een succesvolle loopbaan in Europa, in Parijs en ook ooit voor de Russische tsaar. Ze gebruikte een breed amalgaam van invloeden, Mexicaans, flamenco, Braziliaans.

Exotisme is een kernwoord, zo vertelt Amanda Piña aan het begin van de voorstelling. Danspioniers die de Westerse dans beïnvloedden met niet-Westerse danselemementen. Maar die ook in het harnas van exotisme vast kwam te zitten.

‘Feral’ in de artiestennaam van Francois ‘Feral’ Benga betekent zoiets als ‘wild’, zoals bij een zwerfkat, en dat is in veel opzichten een racistisch clichébeeld, ook al wilde Benga daar blijkens die bijnaam wel aan voldoen. En de choreografie die Benga in Parijs eind jaren dertig zelf maakte werd afgedaan als niet Afrikaans genoeg. Als fotomodel in New York was hij vooral een black queer sekssymbool.

Ook Leyla Bedir Khan kwam vast te zitten in exotisme en dat gold voor alle anderen ook. En ook Bedir Khan gold in haar tijd als exotische queer sekssymbool. In elk geval zijn al deze pioniers inderdaad grotendeels vergeten, en zeker om wat ze voor de dans hebben betekend.

De voorstelling speelt zich af in een replica van een decor van de Franse fin de siècle-opera- en musical-scenograaf Albert Dubosq (1863-1940), die vooral in Brussel maar trouwens ook in Nederland werkte. Het beeldt een tropisch landschap uit, en is daarmee een eerbetoon aan een grootheid in de stad waar deze voorstelling vrijwel meteen na de première vandaan komt, Brussel, en het is ook een verwijzing naar het geldende exotisme van indertijd. Geluiden van vogels versterken de exotistische sfeer.

Jammer is dat het allemaal toch niet echt tot leven komt. De voorstelling blijft sterk hangen op afzonderlijke scenes rond de verschillende personages, die al snel verworden tot afzonderlijke sketches. Natuurlijk moeten we eerbiedig zijn tegenover die helden. Maar dat is niet genoeg om een voorstelling te dragen, hoe sympathiek alles ook is.

Wat evenmin helpt is dat de muziek, ondanks de verschillende muzikale stijlen, West-Afrikaans, Spaans, Braziliaans, Caraïbisch, maar ook hiphop en reggaeton (moderne op reggae gebaseerde dancemuziek) en ondanks citaten uit originele vintage geluidsopnamen, grotendeels vanwege eenzelfde soort elektronische klank nogal eenvormig en ook kil klinkt.

En ook al is de Belgisch-Congolese André Bared Kabangu Bakambay een uitstekende breakdancer, breakdance staat al in alle soorten en maten op het podium en het maakt de voorstelling er niet per se actueler op.

Ook dat nadrukkelijk wordt gemeld dat twee van de vier vereerde helden queer zijn is niet voldoende, al komen we wel interessante wetenswaardigheden te weten. Bijvoorbeeld dat in de tijd van de Folies Bergère personen van Afrikaanse komaf lukraak op grond van hun exotisch uiterlijk werden aangenomen, maar dat dat zowel in het geval van François Benga  als van Josephine Baker goed uitpakte.

Maar dus o wee als je je dan niet exotisch genoeg gedroeg, wat bleek toen wat Benga’s Parijse zijn magnum opus had moeten worden volgens de publieke opinie niet Afrikaans genoeg was. (Josephine Baker lukte het zich daaraan te onttrekken, ongetwijfeld door haar enorm sterke persoonlijkheid, maar ook door haar heldenmoed in de tweede wereldoorlog en haar sociale opstelling daarna.)

Gezien Exótica van Amanda Piña, 6 juni, ITA, AmsterdamHerhaling 7 juni.

Foto’s Exotica Tammo Walter